‘Ik wist dat ik met mijn talent in Zeeland niet gelukkig kon worden.’
een interview door Patrick van de Hanenberg
Als een globetrotter de uithoeken van de aardbol bereist dan is Freek de Jonge een ervaren Hollandtrotter. Natuurlijk, hij heeft als helft van het magische rock ‘n roll cabaretduo Neerlands Hoop en als solist vrijwel alle theaterzalen tussen de Waddeneilanden en Limburg afgereisd, maar het niet geheel vrijwillige trotten begon al in zijn jeugd als zoon van de dominee. Die ging ten slotte gedwee naar de plekken die God voor hem had uitgekozen, en vrouw en kinderen gingen mee. Freek is in 1944 in het Groningse Westernieland geboren. Vervolgens ging de kerkelijke jeugdreis naar Workum in Friesland en Zaandam in Noord Holland. De laatste stop onder ouderlijk gezag was Goes, begin jaren zestig. Die Zeeuwse stad vormt een deel van het decor van deel drie van de memoires van Freek de Jonge, dat loopt tot zijn vertrek naar Amsterdam, waar hij samen met Bram Vermeulen de cabaretpodia bestormde. Van 2 tot en met 5 januari zal Freek in het Beauforthuis elke avond andere fragmenten uit zijn Zeeuwse jaren voorlezen en ingaan op vragen van het publiek.
In hoeverre kan lezen met publiek erbij je verder helpen bij het schrijven van dit deel van je memoires?
‘Terwijl ik voorlees, kan ik goed waarnemen hoe het valt bij het publiek. Er wordt dan heel veel voor je geopenbaard. Het publiek zakt in een luistermodus en raakt in een roes van concentratie. Men wordt meegesleept door de stem, het ritme en het verhaal. Niet alleen door de vragen, maar ook door de ademhaling en hoesten geeft het publiek aan wat er aan gevoelswaarde in het stuk zit wat je voorleest. Daar kan ik mee verder.’
Je bent in je lange carrière met enige regelmaat op je Zeeuwse jaren ingegaan, zoals in het theaterprogramma Ben ik een Zeeuw? en de VPRO documentaire serie uit 2006 ter gelegenheid van je 65ste verjaardag. In het lied Zeeland blues zing je: Te midden van de Zeeuwen/Ben ik opgegroeid in Goes/Te preuts voor het leven/Te blank voor de blues. Wat is het meest wezenlijke dat je hebt meegekregen uit je Zeeuwse jaren?
‘Die zinnen uit dat liedje kloppen helemaal. Ik ben een Zeeuw, maar ook een Fries en een Groninger en zeker ook een Zaankanter. Ik ben een kameleon, de Zeeuwen mogen mij zeker niet hebben. Ik kan niet zeggen dat ik me eenzaam of depressief heb gevoeld, maar in Zeeland had ik nooit het gevoel dat ik daar met mijn werk en talent gelukkig zou worden. Bij aankomst in Zeeland wilde ik al weg. In Zaandam had ik in 1962 eigenlijk al mijn toekomst uitgestippeld en daar kwam dus een grote coupure in. Maar toen ik geslaagd was voor mijn eindexamen ging ik meteen naar Amsterdam. Ook mijn beginjaren in Amsterdam tot aan de première van Neerlands Hoop in Haarlem in 1969 worden in dit deel van mijn memoires beschreven.
‘Ik hou van het Zeeuwse landschap, ik was zeer gesteld op een meisje uit Goes en ik had een fantastische vriend. Ik ben daar wel gevormd, maar totaal niet artistiek. Er was niks. Misschien was dat wel heel erg goed. In die saaiheid gebeurt het natuurlijk. Wij kregen van school een boon mee, die je in een vochtig buisje moest doen. Dan kon je thuis dagelijks bijhouden hoe dat wortelsysteem er opeens uitschoot. Dat is bij mij in Zeeland ook gebeurd. Het is een onzichtbaar coming-of-age verhaal.’
Voel je ook niet een beetje Zeeuwse trots bij de Deltawerken?
‘Je kunt het gevaar nooit voor zijn. Je kunt bouwen wat je wil, en dan gebeurt er iets, zoals de stijging van de zeespiegel, waardoor het allemaal instort en het de Toren van Babel lijkt. De Zeeuwse mentaliteit is ‘de Here heeft gegeven en de Here heeft genomen.’ Daar staat het Deltaplan heel ironisch wel een beetje haaks op.
Het gezin De Jong kwam in Zeeland ten tijde van de Cuba crisis. Waren dat soort grote actuele gebeurtenissen onderwerpen waar je vader in de preken op inging?
‘Het is de opening van het boek. We rijden door het Zeeuwse landschap, de radio gaat aan en we horen het wereldnieuws over Cuba. Maar mijn vader was niet iemand die zijn preken heel erg actualiseerde met naam en toenamen. Je hoorde wel dat hij wist wat er gaande was, maar dat deed hij door naar bepaalde Bijbelverhalen te verwijzen. Ik heb niet zo veel naar de inhoud van de preken van mijn vader geluisterd. Ik hoorde wel de toon, de stem en de intonatie. Ik zag mijn vader dus meer als theaterman.’
Over een vakantiebaantje in hotel-café-restaurant de Stadswijnkelder in Kortgene schrijft Freek de Jonge:
Martenjan (mijn Goese vriend} was aan de late kant. Om twaalf uur zou er een bus toeristen komen die we dan pas tegen tweeën de deur weer uitgewerkt hadden. Dat vertrek van de groep was voor mij het belangrijkste moment, omdat dan de souvenirtafel klaar stond, waar iedereen langs kwam. Een zwart fluwelen kleedje met franjes en een zilveropdruk van de Oosterscheldebrug was mijn topstuk. Kosten: tien gulden. Delftsblauwe klompjes aan een verguld schakelarmbandje, een spiegel met een haakje waaraan een boerenbont emmertje en opdruk Deltaplan Zeeland. Vijf gulden. En de onvermijdelijke boterbabbelaars in een blikje met Delftsblauw opdruk van een ploegende boer. Twee voor een riks. Tien procent van de opbrengst was voor mij. Als je dat een paar keer gedaan had, kreeg je oog voor de potentiële kopers en als het eenmaal liep, kreeg je praatjes en als er dan een lach opsteeg koekte de groep weer verder aan.